Diabetes mellitus

Diabetes mellitus

Wat is diabetes mellitus?

Bij diabetes type 1 heeft u te veel suiker (glucose) in uw bloed. De hoeveelheid glucose in uw bloed stijgt als u koolhydraten eet of drinkt. Bijvoorbeeld zoetigheid zoals jam, limonade, vruchtensap, koek en gebak, of melk, brood, aardappelen, pasta en rijst. Maar ook beweging, emoties en andere factoren beïnvloeden de hoeveelheid glucose in uw bloed.

Uw lichaam heeft de glucose nodig als brandstof. Om de brandstof uit het bloed op te nemen, hebben de meeste cellen het hormoon insuline nodig. Normaal gesproken maakt de alvleesklier precies genoeg insuline aan. Bij u doet de alvleesklier dat echter niet of nauwelijks. Uw lichaamscellen halen daardoor te weinig glucose uit het bloed.

Diabetes type 1 begint meestal al op kinderleeftijd. Bij deze vorm moet u insuline toedienen. Dat kan door het te spuiten of door een insulinepomp te gebruiken. De behandeling en controles gebeuren vanuit het ziekenhuis.

Er bestaat nog een vorm van diabetes: type 2. Deze vorm ontstaat meestal op volwassen leeftijd en heeft te maken met overgewicht.

Diabetes type 1 en type 2 hebben allebei te maken met insuline en bloedsuiker. Toch zijn het twee verschillende ziekten met een andere oorzaak.

Waarom heeft u te veel suiker in het bloed? Dat heeft te maken met het ontbreken van insuline. Dit hormoon zorgt ervoor dat de lichaamscellen suiker (glucose) uit het bloed halen. Normaal gesproken maakt de alvleesklier insuline aan.

Uw lichaam maakt geen insuline aan

Diabetes type 1 ontstaat doordat uw afweersysteem bepaalde cellen in de alvleesklier vernietigt. Het gaat om de cellen die insuline aanmaken. Het is niet duidelijk waarom het afweersysteem dat doet. Het gevolg is wel duidelijk: uw lichaam kan geen of te weinig insuline aanmaken. Zonder insuline krijgen de cellen in uw lichaam geen signaal dat ze suiker uit het bloed moeten halen. Daardoor blijft er te veel suiker in uw bloed. We spreken dan van diabetes.

Invloed van erfelijkheid

Erfelijkheid speelt een kleine rol bij diabetes type 1. Van de 100 kinderen die een ouder hebben met diabetes type 1, krijgen ongeveer 3 kinderen het zelf ook. Wilt u meer weten over erfelijkheid bij diabetes? Kijk dan op de website van het Diabetes Fonds.

Verschil tussen diabetes type 1 en type 2

Diabetes type 1 heeft een heel andere oorzaak dan type 2. Uw vorm van diabetes ontstaat door een fout in het afweersysteem. Dat komt niet door een ongezonde leefstijl. Overgewicht en te weinig bewegen vergroten wel de kans op diabetes type 2, maar dus niet op uw type diabetes. Ook is de invloed van erfelijkheid bij u minder groot dan bij mensen met type 2.

Hoe herken ik diabetes mellitus?

Diabetes mellitus type 1 veroorzaakt vaak binnen enkele weken na het ontstaan duidelijke klachten, zoals:

  • veel dorst en een droge mond, waardoor u waarschijnlijk meerdere liters per dag drinkt
  • veel plassen
  • afvallen
  • moeheid
  • wazig zien

Door de behandeling met insuline verminderen deze verschijnselen. Toch kunt u nog klachten krijgen. Dat kan gaan om plotselinge (acute) klachten door een ontregelde bloedsuiker en om problemen die pas na jaren ontstaan.

Plotselinge klachten door een ontregelde bloedsuiker

De bekendste plotselinge klachten zijn:

  • Hypoglykemieën: te weinig suiker in het bloed.
  • Ketoacidose: verzuring van het bloed. Dit kan gebeuren als de lichaamscellen vet gaan verbranden omdat ze te weinig suiker als brandstof hebben.
  • Hyperosmolair hyperglycemisch syndroom: te veel suiker in het bloed met ernstige uitdroging, wat kan leiden tot bewustzijnsverlies en coma.

Problemen die in de loop van de jaren kunnen ontstaan

Diabetes kan uw bloedvaten beschadigen. Na verloop van enkele jaren kunnen daardoor allerlei klachten ontstaan, zoals:

  • oogaandoeningen: bijvoorbeeld slechter zien
  • zenuwaandoeningen: bijvoorbeeld pijn en tintelingen in de handen en voeten
  • voetaandoeningen: bijvoorbeeld slecht genezende wonden aan de tenen
  • nieraandoeningen
  • hart- en vaatziekten

Hoe beter uw bloedsuikerwaarden zijn, hoe minder kans op klachten en latere problemen. Uw arts en/of diabetesverpleegkundige zal dit met u bespreken.

Kan ik er zelf iets tegen doen?

Uw diabetes is geen gevolg van een ongezonde leefstijl. Toch is een gezonde leefstijl erg belangrijk voor u. Het helpt om gezondheidsproblemen te verminderen, uit te stellen of te voorkomen. Een gezonde leefwijze betekent:

Roken vergroot de kans op hart- en vaatziekten. Voor mensen met diabetes is het extra belangrijk om niet te roken. Rookt u en vindt u het moeilijk om te stoppen? Dan kan uw huisarts of diabetesverpleegkundige u daarbij begeleiden.

Een gezond gewicht is voor iedereen van belang, ook als u diabetes type 1 heeft. Probeer daarom overgewicht te voorkomen of te verminderen.

Bij diabetes mellitus is lichaamsbeweging erg belangrijk. Voldoende beweging helpt om uw bloedsuiker te verlagen, uw gewicht gezond te houden en uw bloeddruk goed te houden.

Zorg daarom voor voldoende beweging. Houd er wel rekening mee dat beweging uw bloedsuiker verlaagt, en dus invloed heeft op de dosis insuline of de hoeveelheid koolhydraten die u nodig heeft.

Wat kan de apotheker voor mij doen?

Uw apotheker kan u begeleiden als u diabetes heeft en medicijnen gaat gebruiken tegen diabetes.

In gesprek met uw apotheker
Heeft u diabetes en gaat u voor het eerst medicijnen tegen diabetes gebruiken? Uw apotheker zal u dan uitleg geven over uw medicijnen. Bijvoorbeeld over hoe het werkt, wat de bijwerkingen zijn en hoe u het moet gebruiken. Ook geeft uw apotheker aan waar u op moet letten als u deze medicijnen gebruikt. Bijvoorbeeld wat u moet doen als u koorts of diarree heeft.

Gebruikt u al een tijdje medicijnen tegen diabetes? Ook dan helpt uw apotheker u graag als u vragen heeft. U kunt met uw apotheker uw ervaring met uw medicijn(en) bespreken. Er kunnen meerdere situaties zijn waarover u met uw apotheker kunt praten. Dit kan bijvoorbeeld in de volgende gevallen:

  • U gaat starten met nieuwe medicijnen tegen diabetes. Uw apotheker legt u dan uit hoe u deze medicijnen veilig kunt gebruiken.
  • Uw medicijnen zijn veranderd. U moet bijvoorbeeld een andere dosering gebruiken.
  • U heeft last van bijwerkingen. Zoals te lage bloedsuikers (hypo's) en klachten van de maag en darmen zoals misselijk zijn, overgeven en diarree.
  • U heeft problemen met het innemen van uw medicijnen of om uw medicijnen te spuiten. Bijvoorbeeld omdat u niet meer goed kunt zien of omdat u vergeetachtig bent.
  • U krijgt (meer) last van andere ziektes. Denk bijvoorbeeld aan hartproblemen.
  • U wilt gezonder leven en uw medicijnen veilig blijven gebruiken. Samen met uw apotheker kunt u bespreken wat bijvoorbeeld een gezond gewicht is, hoe u gezond kunt eten en drinken en voldoende kunt bewegen.
  • U wilt minder medicijnen gebruiken.
  • U gaat reizen met medicijnen tegen diabetes. Uw apotheker kan u bijvoorbeeld uitleg geven over hoe u uw medicijnen moet bewaren tijdens uw reis, wat u kunt doen als u reizigersdiarree heeft, en wat u moet doen als u door verschillende tijdzones reist.
  • U wilt vasten. U kunt samen met uw apotheker bespreken hoe u dit veilig kunt doen.

Medicatiebeoordeling
Uw apotheker en huisarts kunnen u uitnodigen voor een gesprek over uw medicijnen. Dit gesprek hoeft niet alleen over uw medicijnen tegen diabetes te gaan. De apotheker zal samen met u alle medicijnen die u gebruikt bespreken. Samen kunt u bepalen of er verbetering mogelijk is. Als u bijvoorbeeld last hebt van bijwerkingen van een medicijn kan het soms vervangen worden door een ander medicijn.

Hulpmiddelen
In uw apotheek zijn mogelijk verschillende hulpmiddelen te krijgen. Deze kunt u nodig hebben om bijvoorbeeld insuline te spuiten of uw bloedsuiker te meten. Het gaat om de insulinepen, insulinepompje, bloedsuikermeter, teststrips, bloedprikapparaatjes met lancetten en een naaldencontainer. Uw apotheker kan u een instructie geven over het gebruik van deze hulpmiddelen. Ook kan uw bloedsuikermeter 1 keer per jaar in de apotheek worden gecontroleerd. Uw apotheker kan u alleen maar ondersteunen in het gebruik van deze hulpmiddelen, als uw zorgverzekeraar een contract heeft afgesloten met uw apotheek.

Stoppen met roken
Roken zorgt voor een hoger risico op hart- en vaatziekten, net als diabetes. In de apotheek kunt u nicotinevervangende middelen kopen die u kunnen helpen bij het stoppen met roken. Uw apotheker kan u advies geven over het gebruik van deze middelen.

Roken kan ook de afbraak van bepaalde medicijnen versnellen. Als u stopt met roken, kan de hoeveelheid van die medicijnen in het bloed toenemen. Hierdoor kunnen ze sterker werken of bijwerkingen geven. U heeft dan een lagere dosering nodig. Geef het dus aan uw apotheker door als u stopt met roken. De apotheker kan dan controleren of de dosering van uw medicijn omlaag moet en dit doorgeven aan uw arts.

Uw apotheker zorgt ervoor dat u uw medicijnen goed en veilig kunt gebruiken. Het maakt niet uit of u een medicijn korte tijd of langdurig nodig heeft.

  • Receptcontrole

De apotheker controleert elk recept. Bijvoorbeeld: is het juiste medicijn voorgeschreven en meegegeven, is de dosering goed, kan het medicijn samen met andere medicijnen die u gebruikt. Als het nodig is, overlegt uw apotheker met uw huisarts of specialist.

  • Overzicht van uw medicijnen

Uw apotheker houdt bij welke medicijnen u gebruikt. U kunt in de apotheek altijd om een overzicht van uw medicijnen vragen. Dit kunt u bijvoorbeeld meenemen als u uw specialist bezoekt, in het ziekenhuis wordt opgenomen of naar het buitenland gaat.

  • Delen van informatie over uw medicijnen met andere zorgverleners

Uw apotheker, huisarts en het ziekenhuis kunnen informatie over uw medicijnen met elkaar delen als dat nodig is voor uw behandeling. Dit mag alleen als U daar toestemming voor geeft.

  • Begeleiding bij nieuwe geneesmiddelen

Krijgt u een medicijn dat u in de afgelopen 12 maanden niet hebt gebruikt? Dan krijgt u extra uitleg over deze medicijnen.

  • Ondersteuning als u uw medicijnen weleens vergeet in te nemen

De apotheker heeft daar hulpmiddelen voor. Als uw zorgverzekeraar toestemming geeft, kan uw apotheker uw medicijnen per dag en per tijdstip van inname in aparte zakjes voor u laten verpakken.

  • Persoonlijk gesprek over uw medicijnen

Heeft u vragen over uw medicijnen, of problemen met het gebruik? Bijvoorbeeld moeite met slikken van medicijnen, openmaken van de verpakking, of last van een vervelende bijwerking? Vraag uw apotheker om een persoonlijk gesprek. Hij kijkt dan samen met u welke mogelijkheden er zijn om uw probleem te verhelpen.

  • Medicatiebeoordeling

Uw apotheker en huisarts kunnen u uitnodigen voor een gesprek over uw medicijnen. Dit is mogelijk bij patiënten ouder dan 65 jaar die langdurig meer dan 5 medicijnen gebruiken. Samen met u bespreken ze of er verbetering mogelijk is. Als u bijvoorbeeld last hebt van bijwerkingen van een medicijn kan het soms vervangen worden door een ander medicijn.

  • Zelfzorg

Bij de apotheek kunt u terecht voor advies over medicijnen die u zonder recept (= zelfzorgmedicijnen) kunt kopen, voor verbandmiddelen en cosmetica. De apotheek kan zelfzorgmedicijnen voor u opnemen in uw medicatiedossier. Dan kan de apotheker controleren of u ze veilig samen met uw receptmedicijnen kunt gebruiken.

  • Bezorgservice

Bent u moeilijk ter been? Informeer bij uw apotheek of zij uw medicijnen bij u thuis kunnen bezorgen.

Welke medicijnen worden gebruikt bij

Orale bloedsuikerverlagende middelen
Orale bloedsuikerverlagende middelen zijn tabletten die worden gebruikt bij type-2-diabetes (ouderdomsdiabetes). Deze middelen stimuleren de alvleesklier om meer insuline te maken of maken de andere organen gevoeliger voor de werking van insuline. Hierdoor zal het bloedsuiker dalen.

Deze middelen zijn niet geschikt voor mensen die helemaal geen insuline meer produceren, zoals mensen met diabetes mellitus type 1. De middelen worden onderverdeeld in:

  • afgeleiden van sulfonylureum stimuleren de alvleesklier om meer insuline te maken. Voorbeelden zijn glibenclamide, gliclazide, glimepiride en tolbutamide.
  • biguaniden: maken de lever en andere organen gevoeliger voor de inwerken van insuline en verminderen de eetlust. Deze middelen zijn daarom met name geschikt voor mensen met overgewicht. Voorbeeld is metformine.
  • meglitinide-analogen stimuleren de alvleesklier om meer insuline te maken. Deze middelen werken wat korter dan bovenstaande afgeleiden van sulfonylureum. Ze worden ook wel gebruikt in combinatie met andere middelen. Voorbeeld is repaglinide.
  • pioglitazon: verbetert de opname van suiker vanuit het bloed in de lichaamcellen. Hierdoor blijft minder suiker in het bloed achter en daalt dus het bloedsuiker.
  • acarbose is een middel dat de afbraak van koolhydraten in de darm vertraagd. Hierdoor komt de suiker langzamer in het bloed terechtkomt en zijn er minder hoge bloedsuikerpieken.
  • de DPP-4-remmers (linagliptine, saxagliptine, sitagliptine en vildagliptine) en de incretine-achtige stoffen (dulaglutide, exenatide, lixisenatide, liraglutide en semaglutide) zorgen ervoor dat de hoeveelheid insuline na een maaltijd beter op peil is en dat het lichaam minder suiker aanmaakt.
  • dapagliflozine, empagliflozine en canagliflozine remmen het eiwit SGLT2 in de nieren. Doordat dit eiwit wordt geremd komt er meer suiker in de urine, zodat dat wordt uitgeplast. Het bloedsuiker daalt daardoor.

Insuline
Insuline wordt, in injecties, gebruikt door mensen met diabetes mellitus. Bij mensen die zelf geen insuline meer aanmaken is het noodzakelijk dit tekort kunstmatig aan te vullen met insuline. Insuline wordt voornamelijk gebruikt bij type-1-diabetes, ook wel insulineafhankelijke diabetes genoemd.

Soms is het bij mensen met type-2-diabetes echter ook nodig om insuline te gebruiken. Insuline valt onder te verdelen in: kortwerkend, middellangwerkend, langwerkend en combinaties hiervan. Ook de plaats van de injectie bepaalt hoe lang het duurt voor insuline zal werken: buik (snel), bovenarm (normaal), bovenbeen (langzaam) of bil (langzaam).

Glucagon
Het kan gebeuren dat het effect van de insuline doorschiet, waardoor het bloedsuiker te laag wordt (hypoglykemie). Glucagon zorgt dat de suiker die in de lever is opgeslagen, vrijkomt in het bloed en zorgt ook dat suiker uit andere stoffen wordt aangemaakt. Hierdoor neemt het bloedsuiker toe.